Wanneer meten?
Wanneer en hoe vaak de bloedsuikerspiegel moet worden gemeten, hangt in de eerste plaats af van met welke therapie de diabetes behandeld wordt en of de stofwisseling stabiel is of sterk fluctueert.
Diabetici die volledig afhankelijk zijn van extern toegediende insuline (intensieve insulinetherapie), moeten het meest frequent bloedglucosemetingen uitvoeren. Zij injecteren insuline o.a. bij de maaltijden. Dus één keer of twee keer per dag: de zogenaamde basale insuline voor de basisglucosebehoeften van de cellen. Om te schatten hoeveel insuline voor een bepaalde maaltijd noodzakelijk is, moet men weten hoe hoog de bloedsuikerspiegel voor deze maaltijd is en met welke hoeveelheid de koolhydraten in het voedsel de bloedsuikerspiegel zullen verhogen. Zelfs voor het slapen moet men de bloedsuikerwaarde controleren om een mogelijke hypoglykemie 's nachts te voorkomen.
Een diabeticus met een intensieve insulinetherapie is dus over het algemeen ten minste vier keer per dag bezig om zijn bloedsuiker te meten.
Als het glucosemetabolisme fluctueert of er een verandering van de behandeling gepland is, kan het raadzaam zijn om de bloedsuikerspiegel vaker te meten om het effect op de bloedsuikerspiegel beter te zien en erop te reageren. Daarbuiten moet men ook in specifieke situaties denken aan extra bloedglucosemetingen, bijvoorbeeld bij verkoudheid en griep, na het sporten, tijdens het reizen, voor en tijdens lange autoritten of bij het werken in ploegendienst.